De komende decennia moet Nederland op grote schaal bestaande bruggen en viaducten, sluizen, stuwen en gemalen en auto-, vaar- en spoorwegen renoveren dan wel vernieuwen. De afgelopen jaren is hieraan op jaarbasis al zo’n 1 miljard euro uitgeven. Het onderzoeksinstituut verwacht dat de kosten over 20 jaar zijn gestegen naar zo’n 3,4 miljard per jaar en daarna verder oplopen tot circa 3,7 miljard aan het eind van deze eeuw. Tot het jaar 2100 zullen de totale kosten van de vernieuwingsopgave zo’n 260 miljard belopen.
TNO maakt deze ramingen wereldkundig in het zogeheten 2e Landelijk Prognoserapport Vernieuwingsopgave Infrastructuur, als actueel en nog meer gespecificeerd vervolg op de eerste verkenning in 2021.
Bij de prognoses levert TNO duidelijke analyses van de omvang en verscheidenheid van de landelijke renovatie-/vernieuwingsoperatie. Het Rijk, de 12 provincies, 21 waterschappen en 342 gemeenten zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor het beheer van onder meer 141.000 km autowegen, 5.700 km vaarweg, 7.000 km spoor en tienduizenden civiele werken, zoals bruggen, viaducten, sluizen, stuwen en gemalen. ‘Deze infrastructuur veroudert en nadert het einde van de levensduur. Het gebruik ervan is intensief en bovendien vaak zwaarder dan destijds bij de bouw voorzien", aldus TNO.
De TNO-analyse leert dat het grootste deel van de investeringen in onderhoud, renovatie of vervanging voor rekening komt van de gemeenten, zo’n 55 procent. Dat zit ‘m vooral in het gegeven dat meer dan 80 procent van de civiele werken bij gemeenten in beheer zijn. De gemeenten zien de vermoedelijke uitgaven stijgen van 0,5 miljard in het eerste peiljaar 2021 naar 1,3 miljard per jaar voor het komende decennium. Daarna stijgen de gemeentelijke kosten door naar 1,8 miljard per jaar in de periode 2031–2050.
Ongeveer 9 procent van de verwachte kosten komen volgens de 2e prognose te liggen bij provincies, 13 procent bij waterschappen en voor 23 procent bij de landelijke beheerders Rijkswaterstaat en ProRail.
‘Op korte termijn wordt geld, bestemd voor aanleg van infrastructuur, besteed aan onderhoud, omdat veel nieuwe projecten niet kunnen doorgaan’, reageert minister Mark Harbers van Infrastructuur en Waterstaat. Maar: ‘We investeren de komende jaren meer geld dan ooit in het onderhouden, vervangen en renoveren van onze rijksinfrastructuur’.
Bij haar analyse is ’t TNO opgevallen dat beheerders bij meer dan helft van hun prognoses zich beperken tot de eerste 50 jaar, terwijl de (geplande) levensduur dikwijls de 60 tot 80 jaar bestrijkt. Het is verstandig om wel zo’n langere-termijnanalyse te maken, adviseert TNO. Ook is instelling van een vernieuwingsfonds voor de civiele infrastructuur aanbevolen. Vanuit dit fonds zouden de benodigde financiële middelen moeten komen voor aanpak van de vernieuwingsopgave.
TNO heeft de 2e landelijke prognose van de vernieuwingsopgave opgesteld op verzoek van de rijksoverheid, het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG).